Volkstuinvereniging Nut en Genoegen werd opgericht in 1920, als de vereniging zich bij de Hemweg vestigt en hier kan blijven tot het havengebied vanaf 1927 wordt aangelegd. Dit was een van de noodlocaties waar de gemeente in 1917 –inderdaad!- moestuinen aanlegt voor voedselvoorziening tijdens de Eerste Wereldoorlog. Tegen de tijd dat Nut en Genoegen daar komt, is die beperkte functie alweer losgelaten. De gemeente onderkent direct na de oorlog dat het tuinieren in een grote behoefte voorzag die niet alleen gericht was op het verbouwen van groenten en fruit, maar ook van sierplanten en bloemen. En daarom mogen de tuinders tot hun grote geluk tot nader order op dit soort gemeentelijke noodcomplexen blijven.

Op 30 juli 1927 besluit de gemeente om twee volkstuinparken in de stad aan te leggen met als uitgangspunten dat ze er voor lange tijd kunnen blijven en dat ze ook als wandelpark dienen voor buurtbewoners. Dit besluit kan als een mijlpaal gezien worden, omdat het de eerste keer is dat de gemeente het als taak op zich neemt om voor permanente volkstuincomplexen annex wandelparken te zorgen. Het gaat dan om Nut en Genoegen die naar de Overbrakerpolder bij het Westerpark verhuist, en om Ons Buiten die bij de Nieuwe Meer komt. Nut en Genoegen verhuist dus weloverwogen richting centrum, makkelijk bereikbaar en dichtbij de woonbuurten.

De volkstuinparken krijgen een mooie parkachtige aanleg met algemeen groen, pleinen, een lusthof, brede lanen, vijvers, een muziek- en consumptietent. Nut en Genoegen houdt verder het bestaande historische veenweidelandschap en tussen de lange sloten komen wandelpaden en tuinen. De hoofdingang ligt aan de Spaarndammerdijk, vlakbij begraafplaats Barbara. Het ontwerp is van de gemeentelijke Afdeling Beplantingen van de Dienst der Publieke Werken. Raadsleden die vragen of de tuinders eigenlijk de parkaanleg moeten bekostigen, krijgen de garantie van de wethouder en burgemeester dat dat niet zo zal zijn. Zo gezegd, zo gedaan: Nut en Genoegen wordt in 1927, als een van de eerste twee volkstuinparken van Amsterdam, aangelegd op de huidige locatie bij het Westerpark.

Het deel dat in 1927 werd aangelegd beslaat ongeveer 2/3 van het terrein dat de gemeente toen in de Overbrakerpolder voor volktstuinpark aangewezen had. In 1950 komt op het andere, westelijker deel, Tuinpark Sloterdijkermeer, die vanuit het gelijknamige stadsdeel wegens woningbouw hier naartoe verhuist. Beide tuinparken krimpen in de jaren ’70, ondanks veel verzet, in vanwege de aanleg van het bedrijfsterrein Sloterdijk I en de nieuwe spoorlijn van Amsterdam naar Haarlem.

Op de tuinen mag men van begin af aan een verblijfshuisje zetten en de tuinomvang –volgens de gemeente bij voorkeur 400m2, maar vele zijn beduidend kleiner – is groot genoeg voor recreëren in de vorm van moes- én siertuinieren. Want daarmee voldoet het volkstuinpark aan het ideaal dat de gewone, hardwerkende, armlastige man/vrouw door middel van de aanraking met de schoonheid van de natuur en het tuinieren een beter leven zal hebben (zie ook Geschiedenis van de Amsterdamse Volkstuinen). Er wordt dankbaar gebruik van gemaakt en de meeste tuinders komen in het voorjaar tot de herfst met hun hele gezin en huisraad ‘op de tuin’ wonen. Er ontstaat een intensief verenigingsleven met sport, theater, muziek en er zijn jaarlijks wedstrijden voor de mooiste lanen en sierplanten- en groentententoonstellingen.

Lees hier de volledige geschiedenis van De Tuinen van Westerpark.