Eind 19e en begin 20e eeuw worden in Nederland tal van volkstuinen opgericht. Achterliggend idee is dat het tuinieren op een betaalbaar stukje land en het contact met de schoonheid van de natuur bij zou dragen aan een beter leven van de arbeiders. De aanleg van de volkstuinen hangt nauw met het sociaal/liberale denken dat medio 19e eeuw opkomt. Dat is erop gericht dat ook de gewone arbeider goed en gezond kan wonen en leven – iets wat in die tijd bepaald niet vanzelfsprekend is. Sinds de tweede helft van de 19e eeuw leven de doorgaans analfabete arbeiders in pure armoede en vreselijke omstandigheden – daar verschenen toen al boeken vol schokkende verhalen over.

Een aantal vooraanstaande, sociaal betrokken liberalen trekt zich dat aan. Een van de belangrijkste organisaties die probeert oplossingen te vinden is de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Dat gaat begin 20ste eeuw min of meer over in de sociaal democratische arbeidersbeweging. Een wezenlijk onderdeel van dit denken over de verbetering van het leven van arbeiders is -behalve het voorzien in een goede, betaalbare woning- het belang dat aan de rol van de natuur, wordt gehecht. Vast staat dat we niet zonder de natuur kunnen, of het nu om de schoonheid of het verbonden zijn met ‘iets’ dat groter dan de mens is.

Groen in de buurt 
Maar wonen in een groene omgeving is meestal alleen weggelegd voor de rijken. Dat is niet nieuw in de 19e eeuw. Wat wel nieuw is, is dat men het groen voor de arbeiders beschikbaar wil maken.Daarom wordt er zo veel mogelijk geprobeerd om groenvoorzieningen in de directe leefomgeving te maken, ook al is dat kostbaar. Van een (privé/gemeenschappelijke) tuin bij de woning, tot plantsoenen, volkswandelparken, schooltuinen, sportvelden en volkstuinen die aaneengeschakeld elke stedeling met de natuurgebieden buiten de stad verbindt. Al die ideeën over wonen, natuur en de ontwikkelingen van de stad worden in de decennia rond 1900 steeds preciezer en in samenhang met elkaar uitgewerkt. Dat komt uiteindelijk tot uitdrukking in een vooruitstrevend, integraal stedenbouwkundig ontwerp voor Amsterdam, het Algemeen Uitbreidingsplan uit 1935, dat tot ver in de jaren 60 uitgevoerd zal worden.

De eerste volkstuincomplexen in Amsterdam
Terug naar de verschrikkelijke leefomstandigheden voor arbeiders als gevolg van de industrialisatie, verstedelijking en algehele misère in de tweede helft van de 19e eeuw – want ook op het platteland is armoe troef. De Maatschappij tot Nut van t Algemeen start in de 19e eeuw onder andere diverse initiatieven voor de aanleg van volkstuinen. Zo ook in Amsterdam – hoewel men ernstig twijfelt of stadse arbeiders überhaupt wel kunnen leren tuinieren. In 1909 richt een aantal leden het Comité van Volkstuinen op en die legt in hetzelfde jaar het eerste volkstuincomplex van Amsterdam aan: Tuinwijck.

Het voorzien in voedsel is een aspect van deze Comitétuinen, maar veel belangrijker acht men het contact met de natuur, de verheffing door de aanraking met de schoonheid van en ontspanning in de natuur, beweging, gezondheid, ontwikkeling en geluk. Of zoals de eerste voorzitter van het Comité, dhr. Hamel het later beschrijft:

‘Toen rees de gedachte der volkstuinen, die geen fundamentele betekenis van economische of sociale hervorming had, maar de mogelijkheid opende om op ruime schaal voor stadsgezinnen geluk, genot, gezondheid en zuiver lucht, verheuging in het leven met de natuur te brengen.’

In de Comitétuinen was men dan ook verplicht om een deel in te richten voor het verbouwen van siergewassen! De vraag naar tuinen blijkt groot en er volgen al snel meer complexen, ook in zuid en west. Want, jawel: het is een groot succes, die arbeiders kunnen prima tuinieren en ze genieten er ook nog van – iets want ons tegenwoordig uiteraard helemaal niets verbaast. Er wordt zelfs muziek gemaakt en een Harmonie opgericht. Het zijn typisch 19e eeuwse, hiërarchisch georganiseerde complexen waar de heren van het Comitébestuur de dienst uitmaken. Er is een beheerder die op het complex woont, er wordt begeleiding gegeven en het is afgesloten voor bezoekers.

Moestuinen in tijden van voedselschaarste
Dan breekt in 1914 de Eerste Wereldoorlog uit en ontstaat er voedselcrisis. In 1917 besluit de gemeente tot het aanleggen van moestuinen op stukken onbebouwde weide of agrarisch land. Dit was 100% als voedselvoorziening bedoeld. Tuinders kregen begeleiding door en les van de gemeentelijke Afdeling Beplantingen om tot een zo groot mogelijke opbrengst te komen. Ook dit werd een groot succes. Na de oorlog besluit de gemeente dat het voortbestaan van de moestuinen niet langer nodig is in het kader van de voedselvoorziening, maar wel wenselijk blijft om arbeiders te kunnen laten tuinieren en met natuur in aanraking te brengen. De meeste moestuinen blijven dan ook bestaan. Dat besluit is voor een belangrijk deel het gevolg van de inzet van de Bond van Vokstuinders.

De Bond van Volkstuinders
De eerste huurders van de gemeentemoestuinen zijn behoorlijk zelfredzaam omdat de aanleg erg ad-hoc was. Zij willen ook dat de tuinen ook na 1917 blijven bestaan. Daarom verenigen zij zich in dat jaar tot de Bond van Volkstuinders. De Bond werft ook leden bij de Comitétuinen, en er is een duidelijker relatie met vakbondsaspecten en drijfveren om ‘stem van het volk’ gestalte te geven. De relatie tussen de Bond en het Comité gaat daarom niet altijd over rozen. De Bond neemt in de doelstellingen ook gelijk op dat het niet alleen over moestuinieren gaat, maar ook om de verheffingsidealen die het Comité eerder benoemd had. De liberale en sociaal democratische doelstellingen komen op dit punt dus overeen. De Bond streeft bovendien naar permanente tuinen in de stad. En in die tijd overwegend rode stadsbestuur (met o.a. wethouders Wibaut en Vliegen) heeft deze doelstellingen ook hoog in haar vaandel, onderschrijft ze en doet moeite om ze realiseren.

Het gemeentebestuur ziet het als een van haar taken om arbeiders goed en betaalbaar te huisvesten en ze wil de arbeiders ook in de gelegenheid stellen om op een betaalbare manier te kunnen tuinieren – ook middenin al die crisisjaren waarvan begin van 20e eeuw en na WOII sprake is. Zelfs het Rijk trekt subsidie uit om volkstuinen mogelijk te maken! De aanleg van een reeks woonwijken met zoveel mogelijk groen en volkstuinparken wordt zodoende vanaf begin 20e eeuw voortvarend opgepakt. De huidige stad met de indrukwekkende Amsterdamse Schoolwijken, tuindorpen en Tuinsteden zijn het resultaat van die idealen. Maar ook de groene longen die Amsterdam met het buitengebied verbinden. De volkstuinparken zijn daar een onlosmakelijk en onmisbaar onderdeel van. En vanaf 1927 legt de gemeente een groot aantal volkstuinparken aan, die ook voor bezoekers aantrekkelijk zijn.

Lees hier de volledige geschiedenis van De Tuinen van Westerpark.